Wat is er mis met de Nederlandse literatuurkritiek?

Zaterdag 30 juni (2008) verschenen in Letter & Geest van het dagblad Trouw

In april overleed de Amerikaanse schrijver Kurt Vonnegut Jr.. Nu ik naar aanleiding van zijn dood zijn oeuvre voor de zoveelste keer aan het herlezen ben, besef ik weer eens goed hoezeer ik schatplichtig ben aan deze literaire geweldenaar met zijn grote, warme hart.

Slaughterhouse 5, Vonneguts bekendste roman, vertelt het verhaal van Billy Pilgrim, een 21 jaar oude soldaat in het Amerikaanse leger ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Net zoals Vonnegut zelf overleeft Billy het bombardement van Dresden door de geallieerde krachten, maar daarna ligt zijn wereld aan diggelen. Het enige waar hij troost in vindt, is het lezen van science fiction, een genre waarin zijn verbrijzelde universum tenminste weer enige samenhang vertoont. Decennia later wordt Billy ontvoerd door buitenaardse wezens, de Tralfamadorians (die eruitzien als gootsteenontstoppers), en per vliegende schotel naar hun planeet gebracht. Daar stellen de Tralfamadorians hem tentoon in een dierentuin, en laten hem paren met het mooie jonge pornosterretje Montana Wildhack. Tijdreizen is een geliefd tijdverdrijf onder de Tralfamadorians, en ook Billy probeert die kunst onder de knie te krijgen, maar erg goed wordt hij er niet in, zodat hij telkens ‘unstuck in time’ raakt. Dat betekent dat hij zonder verweer keer op keer moet terugkeren naar de meest onthutsende episode uit zijn leven, het bombardement van Dresden.

Als dit allemaal wat onwaarschijnlijk klinkt, welnu, het lot van de burgerbevolking van Dresden was ook tamelijk onwaarschijnlijk – en toch heeft het zich voltrokken. Slaughterhouse 5 is een adembenemend mengsel van verbeeldingskracht, sociale kritiek, science fiction en literatuur en het is ook nog eens verbijsterend grappig. Het laat zien welke sporen oorlogen nalaten in de levens van jonge soldaten en hoe zij worstelen met ‘overlevingsschuld’. Hoe moet je verder, hoe kun je nog betekenis aan het leven geven, na oorlogservaringen zoals die van Billy Pilgrim?
In Vonneguts oeuvre is het weerkerende thema dat van het belang van menselijk fatsoen in een wereld vol gekte, chaos en pijn. En al kan ik met mijn gehele postuur niet eens in de schaduw van zijn kleine teen staan, en al is mijn verzamelde werk misschien niet meer waard dan het vloeitje om een van zijn geliefde Pall Malls, ik heb leren schrijven door hem te lezen en te herlezen, al meer dan vijfentwintig jaar lang. Dankzij Vonnegut schrijf ik romans over de vraag hoe moeilijk het is om een fatsoenlijk mens te blijven als de omstandigheden onfatsoenlijk zijn of worden. Dankzij hem ben ik niet bang om stijlmiddelen als absurdisme en slapstick in te zetten om iets duidelijk te maken. Dankzij hem durf ik binnen één roman heel uiteenlopende genres samen te smeden. Maar eerst en voor alles heb ik dankzij hem mijn hart verpand aan literatuur met maatschappelijke relevantie.
Smaken verschillen, en liefhebbers van puur esthestische romans ga ik dan ook heus niet te lijf. Met een beetje goede wil zou je kunnen stellen dat ook die boeken, gezien de mogelijkheden die het denken via fictie biedt, ons leven op een subtiele manier kunnen veranderen en misschien zelfs helen. Maar waar het mij nu om gaat, is dat de Nederlandse literatuurkritiek, ondanks incidenteel wat amechtig geroep om het spreekwoordelijke straatrumoer, zich vaak zo slecht raad lijkt te weten met geëngageerd schrijverschap, zoals het mijne.
Het heet niet chic te zijn om iets terug te zeggen tegen je besprekers. Je hoort schrijvers er uitsluitend onderling over morren. Eigenlijk zijn we lafbekken. Onlangs heb ik bij Contact mijn twintigste boek gepubliceerd, Echt sexy, en mijn ouevre is inmiddels dus zó immens, en dat pas halverwege mijn leven, dat ik mij louter op grond daarvan ontslagen voel van die rare zwijgplicht.
In hun stukjes focussen veel recensenten louter op de personages in mijn werk, op de vorm en op het verhaal. Hun besprekingen ontberen iedere urgentie, terwijl het nu precies urgentie is vanwaaruit  ik schrijf. Mij kan het iets schelen hoe onze wereld er aan toe is, en mijn bevindingen daaromtrent zijn de brandstof van mijn schrijverschap.
Mijn jongste bron van ongemak is de verregaande verseksualisering van de samenleving en met name van de jeugdcultuur. In korte tijd is door zenders als MTV een ranzig ideaalbeeld van seksualiteit in omloop gekomen, waarbij jongens pimps en gangsta’s zijn en meisjes hun willige sletjes. Dat beeld is niet alleen in clips te zien,  het is ook zichtbaar in de mode, in reclame-uitingen, en op ieder schoolplein. De vraag is tot wat voor soort man je opgroeit als je vanaf je elfde krijgt voorgehouden dat echte mannen verkrachters zijn, en wat voor vrouwen de meisjes van nu later worden, meisjes die al vanaf groep vier, vijf, zes, met hoerige en sletterige vrouwbeelden worden geconfronteerd.  (En moeders die voor iemand van vijf een leuke juniorstring kopen, vind ik dus ook niet goed snik, maar dat terzijde).
Dit soort zaken raakt mij, en over dit alles schreef ik onlangs zoals gezegd de roman Echt sexy. Daarin gaat de dertienjarige Fiebie Koolveld op zoek naar haar vermiste vriendinnetje Sacha. ‘We weten allemaal wat er gebeurt met vermiste meisjes,’ zegt een van de andere personages tegen haar. ‘Die worden ingezet als drive-in dozen en zijn dan binnen een week uitgewoond.’ Van Sacha wordt uiteindelijk dan ook alleen haar vagina teruggevonden, voor de rest van haar lichaam hadden de onverlaten domweg geen emplooi.
Het grootste deel van de recensenten bleef er bijna in. Er verscheen zowat geen bespreking zonder de woorden ‘onwaarschijnlijk’ en ‘ongeloofwaardig’ erin – alsof het de Tralfamadorians betrof. Lieve help, wat dachten die oenen nou? Ik wist heus wel wat ik deed, met die teruggevonden vagina op sterk water: het leek me een krachtige metafoor voor het feit dat meisjes tegenwoordig onomwonden worden beschouwd als kutten op pootjes.

Maar er was nog meer met Echt sexy aan de hand, vonden de recensenten. De hele setting van een parallel jongerenuniversum waarin alles draait om seks, werd ‘niet realistisch’ en ‘sterk overdreven’ genoemd. ‘Over the top’, vonden de GPDbladen. ‘Te absurd voor woorden,’ schreef Het Parool. ‘Te krankzinnig om serieus te nemen,’ aldus NRCHandelsblad.

In de week waarin deze kritieken verschenen, hoorde ik op de radio een bericht over een zeventienjarige jongen die een meisje van tien had verkracht. Zijn advocaat voerde als verweer aan dat de enige seksuele opvoeding die de dader had genoten, afkomstig was van TMF en MTV en dat hij daarom niet voor zijn daad verantwoordelijk worden gehouden. Een paar dagen later kwam ik in de krant een foto tegen van de Amerikaanse rapper Snoop Dogg, die op weg naar een of ander gala twee meisjes van een jaar of veertien aan een ketting met zich meevoerde, vrijwel naakt op een hondenhalsband na. Weer een paar dagen later stuitte ik op internet op het nieuwe fenomeen van ‘lovergirls’, meisjes die zogezegd pimpen voor hun pimp en andere meisjes de prostitutie in lokken. Volgens mij moet je momenteel echt in een dichtgetimmerd huis of in een grot op de Balkan  zitten om niet te zien wat er op dit gebied in onze samenleving speelt. Of moet je daar soms literatuurcriticus voor zijn?

‘Waar gebeurd is geen excuus’, Gerard Reve zei het al, dus het feit dat mijn roman gebaseerd is op echte, actuele maatschappelijke verschijnselen, wil bepaald niet zeggen dat het daarom automatisch een goed boek zou zijn. ‘Waarheidsgetrouwheid’ is überhaupt geen literair argument. Voor exacte waarheidsvinding hebben we andere disciplines. Zoals Salman Rushdie ooit zei: ‘Literatuur kan iets dat de journalistiek niet kan, de sociologie niet kan, de filosofie niet kan, de psychologie niet kan.’ Als ik een roman schrijf, doe ik dat gewoon op de manier die mij de beste lijkt. Maar het gekke is dat de recensenten die wél oog hadden voor de realiteit en dus voor de maatschappelijke relevantie van Echt sexy, het boek ook op literair niveau veel hoger waardeerden dan hun schimpende collega’s. Waar NRCHandelsblad de hele zaak afserveert als ‘zelfs voor een tussendoortje ondermaats’ en HP/De Tijd rept van ‘een draak’, haakt het Financieele Dagblad aan bij het verschijnsel dat meisjes als poppen voor het grijpen liggen zoals verbeeld in de huidige ‘Play with me’-onderbroekencampagne van Sloggi, om dan tot de conclusie te komen: ‘Dorrestein schreef een buitengewoon indringende, actuele roman, die naast pure literaire vrolijkheid, walging en verbijstering biedt. Een roman die de wereld op z’n kop zet en daarom onmisbare kost is voor alle pubers. En voor alle ouders.’ Het dagblad De Limburger opent de recensie met: ‘Weer iets nieuws: cartunebabes. Veertienjarige meisjes die in hun ondergoed en met lange laarzen eronder op de motorkap zitten van een gepimpte, volledig versleutelde auto van hun vriendje en zich zo laten filmen op Car Tuning Parties. Stond in de krant.’ Met deze kennis van zaken is het niet zo verwonderlijk dat de bespreking eindigt met: ‘Echt sexy is een hoogtepunt in het oeuvre van Renate Dorrestein’ en dat er tussendoor nog even wordt vermeldt: ‘In Echt sexy mixt Dorrestein twee genres waarin ze op haar best is: satire en gothic novel.’
Ik kan wel aan het citeren blijven, maar het punt lijkt me duidelijk. Wereldwijze recensenten, om ze zo maar even kort door de bocht te noemen, beoordeelden mijn roman beduidend beter, maar ook op literair niveau deskundiger, dan degenen die niet op de hoogte leken te zijn van onze maatschappelijke werkelijkheid. Staan die laatsten alleen maar nog steeds met één been in het tijdperk van de ‘zuiver autonome literatuur’, of zijn het gewoon onbenullen of angsthazen die helemaal niet wíllen weten waaraan (hun eigen?) jonge kinderen allemaal blootstaan, of is er iets anders aan de hand?
Afgelopen voorjaar hield Rutger van der Hoeven in de Groene Amsterdammer een pleidooi voor een literatuurkritiek die niet louter neuzelt over zaken als intertextualiteit, maar die ingaat op waar romans werkelijk over gaan en die ons helpen het effect van sociale praktijken en instituties in te zien. Het was een innemend betoog, een hartenkreet zelfs om je ervaringen als ‘gewone lezer’ die ondermeer leest om jezelf, je medemens en de wereld waarin je leeft te doorgronden, ook eens een keer terug te zien in een recensie.

Onder degenen die op Van der Hoevens stuk reageerden, bevond zich ondermeer voormalig recensent Hans Goedkoop. Hij concludeerde dat de hele discussie ‘iets pijnlijks verraadt aan de literatuurkritiek van onze tijd.’ Recensenten ‘beklagen zich over het teruglopende gezag van de kritiek, waar ieder schuld aan heeft behalve zij, en krijgen gaandeweg de grootste moeite te verhullen dat er nog iets anders op het spel staat dan de literatuur. Hun aanzien. Hun positie binnen een elite.’ Met instemming haalde Goedkoop de Bulgaarse filosoof Tzvetan Todorov aan: ‘Er is een kloof ontstaan tussen de literatuur en de wereld, omdat docenten en critici aan een akelig soort smetvrees lijden: een roman zou je eens iets over jezelf en de wereld kunnen vertellen.’ Hij is al met al van mening dat het idee dat zuivere kunst los staat van de wereld, de kunst van haar betekenis heeft ontdaan. De kloof tussen  fictie en werkelijkheid dient in zijn ogen door de literatuurcriticus te worden overbrugd.
Daar sluit ik mij van harte bij aan. Sinds Multatuli Max Havelaar schreef, weten we hoe natuurlijk de verbinding tussen literatuur en engagement is. Het is mijn hoop dat alle wereldvreemde recensenten de weg daarnaar terugvinden – want anders konden hun dagen weleens geteld blijken te zijn.