De lezer als bondgenoot van de schrijver

Albert Verwey lezing 2007

Een paar jaar geleden verrichtte de Engelse auteur Ian McEwan een grappig experiment. Met zijn zoon begaf hij zich rond lunchtijd naar een park in Londen, waar zij samen gratis een grote stapel boeken uitdeelden. Binnen een paar minuten hadden ze dertig romans weggegeven. Negenentwintig daarvan waren dankbaar door vrouwen in ontvangst genomen; mannen hadden er, op één na, geen enkele belangstelling voor getoond. De onvermijdelijke conclusie, schreef McEwan vervolgens in The Guardian, is deze: ‘When women stop reading, the novel will be dead.’

Dat lijkt kras uitgedrukt, maar het is in feite nauwelijks overdreven. Al jaren toont nationaal en internationaal onderzoek op consistente wijze aan dat de lezers van literaire fictie voor 80 – 85 procent uit vrouwen bestaan. Mannen en met name mannen onder de dertig zijn zulke notoir slechte fictielezers, dat de Engelse tak van uitgeverij Penguin drie jaar geleden een speciaal marketingoffensief op hen richtte onder het motto ‘What women really want is a man with a Penguin’. De uitgeverij beriep zich hierbij op onderzoek waarin een meerderheid van vrouwen had verklaard een lezende man sexy te vinden. 78 procent van hen zou zelfs hebben gezegd te geloven dat lezers beter in bed zijn dan niet-lezers (daar overigens zit wel iets in, als je er even over nadenkt). Penguin loofde iedere maand £ 1000 uit voor een jongeman die zogezegd in flagrante delicto werd betrapt met een bepaalde Penguin op zak. Maandelijks werden daarvoor speciale, testosteron-vriendelijke titels geselecteerd van auteurs zoals Dave Eggers en Nick Hornby. Wanhopige tijden vragen om wanhopige maatregelen.

Ik ga u vragen dit alles in het achterhoofd te houden, iedere keer als vanavond de term ‘de lezer’ valt. Strikt genomen is ‘de lezer’ een marginaal verschijnsel, hij hoort bij een te verwaarlozen minderheidsgroepering die geen zoden aan de dijk zet bij de instandhouding van de literatuur. Zoals McEwan zei, het zijn vrouwen die de literaire roman in leven houden. We zouden hier dan ook beter de term ‘de lezeres’ kunnen gebruiken. Maar ik ben er nog niet aan toe om miljoenen niet-lezende mannen als hopeloos verloren terzijde te schuiven. Via de methode van de ezel en de wortel moeten we ze toch kunnen bereiken en verheffen.

Vandaar dat ik het niet ga hebben over ‘de lezeres’, maar over ‘de lezer’, en in het bijzonder over ‘de lezer als bondgenoot’: dat klinkt kloek, stoer en avontuurlijk, je zit er als het ware meteen mee op VN en NAVO-niveau. Bondgenoot van wie? Van ‘de schrijver’ natuurlijk. Met het alternatief (en de eveneens als generiek bedoelde term), ‘de schrijfster’, slaat de lezer een modderfiguur: er staat immers voortdurend in de krant dat vrouwen niet kunnen schrijven en dat zij daarom nooit literaire prijzen krijgen. De Groene Amsterdammer wijdde er laatst nog z’n omslagartikel aan – in de week dat Doris Lessing de Nobelprijs voor de literatuur toegekend zou krijgen, maar dat konden ze bij De Groene niet weten.

Laten we het hier demografisch en statistisch maar niet al te correct proberen aan te pakken. We gaan het hebben over ‘De lezer als bondgenoot van de schrijver’, en daarbij zullen zoveel mogelijk facetten van lezen en lezerschap de revue passeren.

Maar eerst een uitstapje. Drie jaar geleden nodigde de universiteit van Minnesota in Minneapolis me uit om een masterclass creative writing te komen geven. Mijn toehoorders zouden twaalf studenten met schrijven als hoofdvak zijn, bijna allemaal van zogeheten PhD-niveau, dus met een flink aantal jaren schrijfonderricht achter de rug.

Zoals gebruikelijk kreeg ik vooraf werkstukken ter beoordeling opgestuurd. Op het eerste gezicht was er niks mis met die verhalen. Ze hadden iets onweerlegbaar eigens, en ook in technisch opzicht viel er weinig op aan te merken. Maar bij herlezing bleken ze iets merkwaardigs gemeen te hebben. Om de een of andere reden had ik het gevoel dat ze met hun rug naar me toe stonden. Ze strekten hun armen niet naar me uit. Ze hadden iets hautains, in plaats van dat ze uitnodigend waren. Ze deden me denken aan zo’n nachtclub waar je je eerst voorbij de norse portier moet zien te vechten.

Lag het dan aan het begin ervan, aan de manier waarop ze openden? Nee, dat was het niet. Het was eerder alsof om de hoek van zowat iedere pagina de dreigende aanwezigheid van een uitsmijter voelbaar was. Ik was wel binnen, maar daarmee was dan ook alles gezegd. Het personeel ging zijn eigen gang en negeerde me, ik kreeg geen drankje, niemand wees me de weg, ik moest het zelf maar uitzoeken. Ik was hier niet welkom. Het was net alsof deze verhalen eigenlijk niet gelezen wilden worden.

Ik pakte mijn koffer en ging naar Minneapolis. Ik wist wat me te doen stond.

Op de universiteit bleek de masterclass plaats te vinden in een schitterende kamer met eikenhouten lambrizeringen en een geornamenteerd plafond. Er stond een grote tafel met spijzen en dranken klaar. Even vereerd als ijdel veronderstelde ik dat deze ontvangst met mijn aanwezigheid te maken had. Maar ik zat er helemaal naast, want dit, inclusief de kostelijke versnaperingen, was de vaste setting van de colleges van mijn twaalf studenten. Zij waren per slot van rekening de elite van het schrijfprogramma.

Het besef dat ik oog in oog zat met zulke hooggekwalificeerde schrijvers in spe deed me even aarzelen. Was wat ik te berde wilde gaan brengen, niet super onnozel, iets wat iedere beginneling al wist? Maar ik had niets anders om als manna uit de hemel te laten vallen. Dus stelde ik de studenten bij wijze van begin de vraag of zij weleens hadden gehoord van het bestaan van zoiets als de lezer.

Het bleef stil. Toen ik rondkeek, zag ik slechts blanco gezichten. ‘Met de lezer,’ zei ik, ‘bedoel ik natuurlijk niet een bepaalde persoon, maar in het algemeen het buitengaatse oog. De lezer is de instantie voor wie je schrijft.’

Welwillende belangstelling was nu mijn deel – daar zijn Amerikanen altijd goed in. A very interesting concept, zeiden de studenten beleefd.

Mooi, zei ik, maar does it also ring a bell?

Nou, nee, dat niet. De crème de la crème van de schrijfstudenten van Minnesota, en nooit aangemoedigd om eens een paar gedachten te wijden aan hun  toekomstige lezers.

Volgens de Braziliaanse schrijver Machado de Assis, en ook volgens Diderot en Borges, zou op de titelpagina van iedere roman naast de naam van de auteur ook die van de lezer moeten staan. Lezer en schrijver brengen het boek immers gezamenlijk tot stand. Pas in het hoofd en het hart van de lezer vindt het verhaal zijn vervulling, daarvóór is het niet meer dan een bundel bedrukte vellen papier. Zoals A.F.Th. het eens stelde: ‘Elk boek is au fond een doos vol dode woorden – totdat een lezer zich bereid toont ze met zijn ogen tot leven te wekken.’

Lezers zijn kortom een vitaal onderdeel van het hele proces dat we literatuur noemen, en dat niet alleen bestaat uit de expressie van de schrijver, maar evenzeer uit de impressie die daarmee op anderen wordt gemaakt, en dus uit beoordelen, afwegen, en hopelijk gegrepen worden, de een door dit, de ander door dat.

Dat besef is een van de pijlers onder mijn eigen schrijverschap, en ook onder mijn incidentele werkzaamheden als schrijfdocente, zoals momenteel aan de Universiteit Leiden. Tussen twee haakjes, waarom hebben we in Nederland eigenlijk nog steeds niet, zoals elders in de wereld wel het geval is, een hoogleraar creatief schrijven en waarom maakt het vak nog niet standaard deel uit van het letterencurriculum van iedere universiteit? Waarom is het voor beeldend kunstenaars gewoon om naar een academie te gaan om daar materiaalkennis en techniek op te doen, maar bestaat er geen vergelijkbare opleiding voor jonge auteurs? We zijn in dit opzicht in Nederland echt achterlijk.

Zo’n opleiding zou ook de aangewezen plek zijn om aankomende schrijvers in te prenten hoe belangrijk de rol en het aandeel van de lezer is – tenzij men de uitdrukkelijke bedoeling heeft om l’art pour l’art te bedrijven. Dat is óók nuttig en nobel, maar over dat deel van de literatuur heb ik het hier vanavond niet.

Waar het om gaat is dit. Iemand is bereid om geld én tijd te investeren in een avontuur met onzekere uitkomst, namelijk het lezen van een roman. Sterker nog, het is een wildvreemde, die zo genereus is! Het minste dat een auteur kan doen, is in elk geval even genereus zijn en de lezer in zijn werk niet de rug toedraaien, maar hem juist de hand reiken. Anders gezegd: je kunt schrijven wat je wilt, maar als je de lezer niet in staat stelt om in het verhaal door te dringen, dan had je hem en jezelf de moeite beter kunnen besparen.

Rekening houden met het bestaan van de lezer heeft niets te maken met behaagzucht, knieval, naar de mond praten, uit zijn op commercieel succes, of het sluiten van compromissen. Geen mens op aarde kan wéten wat de duizenden( misschien zelfs tienduizenden of in een enkel geval honderdduizenden) individuen die onder de schemerlamp zitten te lezen, elk voor zich nu precies willen ervaren, dus is het domweg onmogelijk om hen dat zogezegd op bestelling te leveren.

Wat wel kan, is je er rekenschap van geven dat de lezer de gelegenheid geboden moet worden om tijdens de lectuur telkens precies datgene te beleven waartoe het verhaal hem probeert uit te nodigen: verontrusting, ontroering, hilariteit, afgrijzen, of wat dan ook. Dat probeert het verhaal per slot van rekening niet voor niets: het gebruikt emotionele vehikels om de lezer aan de haak te slaan en aan de haak te houden, maar belangrijker nog, het wil de lezer in een gemoedstoestand brengen die hem ontvankelijk maakt voor de inhoud, door hem er emotioneel als het ware mee te laten samenvallen.

Ik zal een voorbeeld uit eigen keuken geven. In mijn roman Zolang er leven is verdwijnt op klaarlichte dag een pasgeboren baby spoorloos uit het midden van een groep picknickende vrienden en hun gezinnen. Ze is compleet in rook opgegaan. Zoekacties leveren niets op. Iedereen is radeloos. Dan, na twee maanden, wordt de baby op even onverklaarbare wijze weer teruggevonden. De martelende staat van ongewisheid  waarin de personages, met name de ouders, verkeerden, lijkt nu weliswaar opgeheven, maar de verdwijning ( ontvoering? kidnapping?) wordt nooit opgehelderd. De kans is dus groot dat er in hun midden nog steeds een kinderrover rondloopt. Wie is het, en zal hij of zij het nu gemunt hebben op een van de andere kleintjes? Het maakt de personages halfgek, stuk voor stuk blijken ze niet opgewassen tegen het voortduren van deze onzekerheid.

De lezer komt evenmin iets te weten over de ware toedracht. Ik had er wel een ontknopinkje aan vast kunnen breien, maar het ging mij niet om plot. Ik wilde dat de lezer zich door het achterwege blijven van het verlossende woord net zo gefrustreerd zou gaan voelen als de personages, en daardoor in staat zou zijn om méé te beleven hoe zij uit onmacht allemaal zowat uit de bocht vliegen.

Nou, dat heb ik geweten. Zolang er leven is verscheen ruim drie jaar geleden, maar tot op de dag van vandaag krijg ik getergde e-mails van lezers die het niet kunnen uitstaan dat ze niet te weten zijn gekomen wie er met baby Babette aan de haal ging, en waarom. Als burgeres spijt het me oprecht van de slapeloze nachten die ik al die mensen heb bezorgd, maar als schrijfster wrijf ik me in de handen. Het is geweldig om te merken dat lezers wakker liggen van je werk.

Ik denk dat dat ‘meebeleven’ essentieel is voor het kunnen ondergaan van een van de belangrijkste en (in mijn ogen heerlijkste) werkingen van literatuur, namelijk het feit dat die ons uitdaagt tot de vraag: wat zou ik zélf doen in de beschreven situatie? Maar als we lezen, hoeven we zelf niets te doen, dat is nu net het mooie. We kunnen achterover leunen en de kunst afkijken bij de personages, die voor ons lijden en strijden. Hun ervaringen komen verdund tot ons – net zoals een homeopathisch medicijn dat doet. Het heelt ons en maakt completere mensen van ons.

Er speelt bij lezen hopelijk veel meer dan alleen identificatie, maar dat is wel een wezenlijk onderdeel. Vanuit die identificatie is het ook niet zo vreemd dat lezers me heel vaak vragen hoe het toch gesteld is met sommige van mijn personages. ‘Hoe gaat het nu met de kleine Carlos uit Een hart van steen?’ vragen ze bij voorbeeld. Vroeger schoot ik in de lach en zei ik wreed dat dat leuke kleine ventje helemaal niet bestond. Maar men was dan vaak zó bitter teleurgesteld dat ik tegenwoordig vraag: ‘Wat denkt u zelf?’ en de meest interessante verhalen en theorieën zijn dan mijn deel. Krijg ik een brief naar aanleiding van Zolang er leven is waarin dringend staat: ‘Het is niet te hopen dat Beatrijs ooit weer teruggaat naar Leander’, dan schrijf ik  terug: ‘Ik zal uw advies doorgeven, mevrouw.’ Van de week nog kreeg ik een mailtje van iemand die Loes, uit Het duister dat ons scheidt, zo graag een evenwichtig leven zou gunnen. Ik schreef terug: ‘Ik denk dat Loes, al kunnen we haar niet meer gadeslaan, allang bezig is een vastberaden, gelukkige jonge vrouw te worden.’

Daarmee heb ik, geloof ik, eindelijk de juiste formulering gevonden. Want waarom zou een personage dat een lezer tot leven heeft gewekt door het in zijn of haar hart te sluiten, louter binnen de kaften van het boek bestaansrecht hebben?

Ik ben zelf ook zo’n lezeres die soms lang rondloopt met de personages uit een geslaagde roman. Ik dagdroom over wat er van Phoebe Caulfield uit The catcher in the rye is geworden, of vraag ik me af of Homer Wells, de beschermeling van de onvergetelijke weeshuisvader-en-aborteur Dr. Wilbur Larch uit The Ciderhouse rules nog altijd in St. Clouds zit.

Conan Doyle gaf Sherlock Holmes en Watson per slot van rekening ook meer dan louter een leven op papier. We lezen hoe die twee bij het haardvuur zitten, Watson hanteert de zilveren koffiepot en Holmes stopt zijn pijp, en net als wij ons aangorden voor een nieuw avontuur, gaan zij herinneringen ophalen aan gebeurtenissen die nooit te boek zijn gesteld. Kalmpjes zinspelen ze op allerlei belevenissen die zich achter onze rug om moeten hebben afgespeeld: ‘die zaak van de notoire kanarietrainer Wilson’, of ‘die onfortuinlijke geschiedenis met de politicus, de vuurtoren en de meeuw’. Of helemaal om van te watertanden: ‘die verschrikkelijke kwestie rond het Nederlandse stoomschip Friesland, die ons beiden bijna het leven kostte’. Wij, onwetende lezers, kunnen maar één ding concluderen: buiten de pagina’s gaan Holmes en Watson blijkbaar gewoon hun eigen gang en beleven dan misschien wel hun beste momenten.

Een verhaal is een verzinsel – dat echter op betoverende wijze werkelijkheid wordt als het goed op papier komt. Hoe dit proces zich nou eigenlijk precies voltrekt, dat is een van de meest gestelde vragen op literaire lezingen. Veel lezers zijn bijzonder geïnteresseerd in hoe een roman tot stand komt. Ze hebben daar ook dikwijls hooggestemde maar ongezonde ideeën over, met veel vlagen van inspiratie, drank en doorwaakte nachten. De tweede meest gestelde vraag is met gemak: ‘Denkt u bij het schrijven vaak aan uw lezers?’ Voor de lezer is het blijkbaar een uitgemaakte zaak dat de schrijver aan hem denkt. Dat komt misschien doordat je met een roman zo’n intens één op één contact kunt hebben dat het bijna onvoorstelbaar wordt dat hij niet speciaal voor jou geschreven zou zijn.

Om die reden zitten lezers er op literaire avonden ook altijd wat beduusd bij als aan de orde komt dat schrijven óók gewoon een beroep is, iets waarvoor je ’s ochtends je bed uit moet komen en aan de slag moet gaan, iets dat je doet om de kost te verdienen, zoals een ander auto’s repareert of hersenoperaties verricht: een broodwinning.

‘Het is wel te snappen dat de lezer niet dol is op deze nuchtere kijk op de zaak,’ schreef ik in Het geheim van de schrijver. ‘Lezen kan met geweldig veel emoties gepaard gaan, en het idee dat iemand die emoties voor het eigen gewin zou hebben opgeroepen, is onaangenaam. Net zoals de klant van de prostituee is de lezer in de greep van een romantische illusie. Hij koopt vervoering, maar hij wil niet weten dat hij die heeft gekocht. Hij vergeet de betaling die hij heeft verricht en dompelt zich met hart en ziel onder in een daad die hij terecht als intiem ervaart. Zodra hij het boek openslaat, staat hij in direct contact met de schrijver en heeft hij toegang tot diens gedachten. Net zoals de klant van de prostituee kan de lezer zich eigenlijk niet voorstellen dat er geen wisselwerking zou bestaan.’

Laten we wel wezen, lezen is geen passieve affaire. De lezer is met z’n hele hebben en houden bij het verhaal betrokken. ‘Hij luistert,’ zoals de Amerikaanse auteur en schrijfdocent John Gardner het zo fraai uitdrukte, ‘naar de geluiden achter de muur.’ Hij sympathiseert met de personages, hij denkt na over hun dilemma’s, hij heeft een oordeel over hen. Bovendien vereist lezen inspanning en toewijding. Je moet je letterlijk woord voor woord door de tekst heenwerken voor het begeerde effect: namelijk dat er in je hoofd een film op gang komt, of dat je in een bepaalde sfeer belandt, of in een ander land of een ander tijdperk.

Geld en tijd noemde ik al als investeringen van de kant van de lezer, en daar komen dus ook nog inspanning en toewijding bij. Maar zelfs dan zijn we er nog niet. Er wordt nog meer van de lezer verwacht.Hij moet bereid zijn zich over al zijn scepsis heen te zetten en de schrijver op zijn woord te geloven. Samuel Coleridge muntte daarvoor het begrip the willing suspension of disbelief. Frans Kellendonk gebruikte de term ‘oprecht veinzen’: het willens en wetens geloven in verzinsels.

En er zijn nog meer spelregels waar de lezer zich aan dient te houden. Hij mag beslist niet voortijdig achter in het boek kijken hoe het afloopt. Hij mag later ook niet aan anderen vertellen hoe het afloopt. Hij moet zo trouwhartig zijn om zich tijdens het lezen van tijd tot tijd op het verkeerde been te laten zetten. Hij moet het geduld hebben zich door passages heen te worstelen waarin ogenschijnlijk niets gebeurt. Hij moet poëtisch genoeg zijn om beeldspraak te begrijpen, slim genoeg om ironie, satire of overdrijving te herkennen en mens genoeg om zich in een ander te kunnen en willen verplaatsen.

Er wordt zoveel bereidwillige medewerking van de lezer gevraagd, dat de Argentijnse schrijver Alberto Manguel hem ‘de medeplichtige’ van de schrijver noemt. Dat is mooi geformuleerd, zeker tegen de achtergrond van iemand als Manguel, die te maken heeft gehad met beteugeling van de vrije drukpers. In die omstandigheid kunnen schrijven èn lezen beide als subversieve en strafbare feiten worden aangemerkt. Als u lid bent van Amnesty International, en dat hoort u alleen om deze reden al te zijn, dan weet u dat die situatie in vele delen van de wereld helaas nog steeds bestaat.

In Nederland kunnen we lezen wat we willen. Wij – ik spreek nu wederom als de lezeres die ik óók ben – kunnen ontspannen met om het even welk explosief boek openbaar op een terrasje plaatsnemen, met De duivelsverzen bij voorbeeld, of binnenkort met Mein Kampf. Niemand doet ons wat. Al verbranden Amerikaanse christenfanaten de Harry Potter-boeken van J.K. Rowling omdat die satanisch zouden zijn, dat levert onze kinderen (en onszelf) geen enkel persoonlijk gevaar op. Op lezen staan bij ons geen denkbare sancties. Wij kennen het verschijnsel samizdat alleen van naam. Wij zijn lezers van het meest comfortabele soort.

Nou, vooruit, uit na-oorlogs onderzoek in de vrije wereld is wél gebleken dat lezen voor je plezier lange tijd weliswaar niet als uitgesproken subversief werd betiteld, maar wel als een enigszins verdacht genoegen. Zo werd door de Columbia University van New York in 1949 onderzocht of kinderen die graag lazen, wellicht sociaal gestoord waren en impopulair onder leeftijdgenoten. In vergelijkbaar onderzoek uit de de late jaren vijftig treffen we nog opmerkingen aan zoals: ‘The excitement accompanying a thrilling story, producing red cheeks, glassy eyes, tenseness or restlessness, seems comparable to masturbation’. Zelfs in een onderzoek dat in 1988 door de Yale University Press werd gepubliceerd, vielen er nog zuinige opmerkingen over de persoonlijkheid van lezers: ‘The indication is that they are anxious and fearful’, maar godlof, ‘this anxiety does not reach incapacitating levels.’

Zo kunnen wij comfortabele lezers er in elk geval op bogen dat velen ons een beetje, nou ja, vréémd vinden. Niet dat dat ons nu tot zulke expliciete waaghalzen maakt, het is meer een gezamenlijk vertoeven in een geheime club die niet eens ondergronds hoeft en waarvan de leden elkaar zonder riskante poespas in één oogopslag kunnen herkennen. Wat zijn we bevoorrecht.

Het is ook vanuit die bevoorrechte positie dat ik de lezer niet zoals Albert Manguel de medeplichtige van de schrijver noem, maar zijn bondgenoot. In alle openheid kunnen die twee hetzelfde doel nastreven: samen – en met ieder voor zich de juiste input – een onvergetelijke leeservaring tot stand brengen. Plús voor de bondgenoot een aantal bonussen. In een artikel dat onder de titel ‘Waarom lezen wij?’ vorig jaar juni in De Standaard werd gepubliceerd, zette de Amerikaanse auteur David Mitchell die op een rijtje:‘Lezen bevrijdt ons om te beginnen van de terreur van de klok. Visuele kunst, zoals de schilder- of beeldhouwkunst, is ruimtelijk. Film en muziek zijn lineair. De kunst die tussen de kaften van een boek zit, is op de een of andere manier zowel lineair als ruimtelijk. De zinnen van een boek vormen één enorme regel tekst, maar de lezer is vrij om deze kunst in zijn of haar eigen tempo te consumeren. Een boek dicteert niet het tempo waarin het gelezen moet worden. Boeken bevrijden ons ook van de despotie van de eindigheid die ons wordt opgelegd door de menselijke zwakte. Ons leven is kort, onze hersenen zijn klein, ons geheugen is feilbaar en we kunnen maar op één plaats tegelijk zijn. Lezen biedt ons de gelegenheid om deze tekortkomingen te compenseren. Boeken bieden ons toegang tot gebieden van de menselijke zienswijze die anders onbereikbaar zouden blijven en misschien zelfs onvoorstelbaar zouden zijn.’

Dat zijn aanzienlijke beloningen. Maar nu blijkt ook de lezer uit een onuitputtelijk vaatje te kunnen tappen, want dit alles is hem nog niet genoeg. Zijn allergrootste want meest ego-strelende beloning is het feit dat hij helemaal niet hoeft te lezen wat er staat, maar wat hij wil dat er staat. In zijn Dagboek van een lezer stelt Alberto Manguel vast: ‘We lezen wat we willen lezen, niet wat de auteur heeft opgeschreven () Dat doet me denken aan de anonieme bespreker van Lady Chatterly’s Lover die in het Engelse blad Horse & Hound opmerkte dat dit boek van Lawrence prachtige beschrijvingen van het Britse platteland bevatte, maar helaas werd ontsierd door enkele sentimentele en erotische uitweidingen.’

Kortom, de lezer heeft uiteindelijk de macht. En iedere individuele lezer heeft met zijn eigen interpretatie dan ook altijd alle gelijk van de wereld. Precies daarom zijn recensies over één en hetzelfde boek vaak zo tegenstrijdig – en daarmee meestal ook zo volslagen nutteloos.

Dan naderen we nu zo langzamenhand het hoogtepunt van vanavond, namelijk de vraag: waarom zeggen lezers zélf dat ze lezen? Vijfentwintig jaar geleden deed de  Amerikaanse antropologe Shirley Brice Heath een leuk onderzoek: zij vroeg mensen die zij met een boek in het openbaar vervoer zag zitten waarom lezen voor hen belangrijk was. Bijna altijd kozen de ondervraagden dit antwoord uit haar enquête: omdat lezen een vorm is van nadenken over jezelf. De meerderheid vond zelfs dat je er een beter mens van werd, omdat het je helpt bij het handhaven van je intellectuele en ethische integriteit.

Dat was een kwarteeuw geleden, bijna net zo lang geleden als de publicatie van mijn eerste roman. In die 25 jaar heeft er heel wat onderzoek naar leesmotivatie plaatsgevonden, zodat we op dit moment weten (dankzij een peiling die Intomart GfK in mei van dit jaar deed in opdracht van de Nederlandse Stichting Marktonderzoek Boekenvak) dat ‘ontspanning’ thans het belangrijkste leesmotief is. Ontspanning, daar is niks mis mee, maar doet dat nou recht aan de redenen waarom u en ik lezen?

Nu ik dit najaar gastschrijver ben op de Universiteit Leiden, heb ik die gelegenheid aangegrepen om door mijn studenten een peiling te laten doen, gebaseerd op de methode van Shirley Brice Heath. Met z’n allen stelden we allereerst een lijst met leesmotieven vast. Dat deden we uit de losse pols, maar alle motieven die mij uit bestaand nationaal en internationaal leesonderzoek bekend waren, kwamen erop voor, en nog een paar meer. U hebt die lijst hier vanavond op uw stoel aangetroffen.

We kwamen uit op 31 verschillende leesmotieven, variërend van ‘Om mijn fantasie de vrije loop te kunnen geven’, ‘Om te zoeken naar herkenning en bevestiging’, ‘Omdat literatuur orde schept die de werkelijkheid ontbeert’, tot lezen als troost, lezen uit verveling, lezen om van een mooie stijl te genieten, lezen om romantisch te kunnen zwijmelen, lezen om verstandelijk te worden uitgedaagd. We sloegen volgens mij weinig over. Met deze vragenlijst zijn de studenten bijna twee maanden lang op pad geweest. Hun opdracht was: klamp iedereen aan die je in de openbare ruimte een roman ziet lezen. In de bus, in het café, op het station, grijp ze bij de lurven, en leg ze de vragenlijst voor.

Het was in zekere zin een sadistische opdracht. In het najaar wordt de openbare ruimte maar beperkt gebruikt. De terrasjes zijn allang gesloten, en vind op het strand of in het park nog maar eens mensen die lekker liggen te lezen. Dankzij de Stichting Marktonderzoek Boekenvak wist ik sowieso al iets wat mijn arme studenten niet wisten: dat  het meeste lezen binnenshuis gebeurt, lekker thuis op de bank. Mijn aanpak diende echter ook een didactisch doel. Ik wilde dat de studenten, die in de eerste plaats allemaal schrijfonderricht bij mij volgen, niet alleen doordrongen zouden raken van het bestaan van lezers, maar vooral van het feit dat je die niet cadeau krijgt.

Ze sloegen zich er dapper doorheen. In totaal ondervroegen zij bijna dertienhonderd mensen, te weten 837 vrouwen en 460 mannen, want zoals te verwachten was, kwamen ze minder lezende mannen dan vrouwen tegen.

Op de overkoepelende vraag van de peiling, ‘Waarom leest u?’ kregen zij het vaakst (89,7 procent) als antwoord de mogelijkheid: ‘Om op te gaan in en te worden meegesleept door het verhaal’. Wat een heerlijk nieuws! En ook veel specifieker dan het lezen ‘ter ontspanning en vermaak’, dat bij ons pas op de tweede plaats (87 procent) werd genoemd. ‘Om te genieten van een mooie schrijfstijl’ was met 74,8 procent de derde meest genoemde optie. ‘Om me te laten verrassen door nieuwe inzichten’ werd aangekruist door 70,7 procent van de ondervraagden. En onze Top Vijf sluit af met ‘Om nieuwe werelden en onbekende tijdperken te leren kennen’, met 70,1 procent.

En wat gebeurt er nu als we de hele zaak uitsplitsen op mannen en vrouwen? Dan komt onmiddellijk aan het licht dat vrouwen meer aan lezen lijken te beleven dan mannen. In ieder geval kennen ze aan bijna alle genoemde leesmotieven meer belang toe, en in ruim de helft daarvan is het verschil in waardering zelfs rond tien procent of meer. Een voorbeeld. Het top-antwoord bij Shirley Brice Heath, namelijk ‘Omdat lezen een vorm is van nadenken over jezelf’, wordt in ons onderzoek door 60,6 procent van de vrouwen beaamd tegenover maar 48 procent van de mannen. Vrouwen geven vaker dan mannen aan dat ze een mooie stijl belangrijk vinden (een estethisch motief), maar ook ‘lezen ter verwerking van de eigen belevenissen’, of ‘lezen om aan de werkelijkheid te ontsnappen’ (emotionele motieven), scoren bij hen hoger.

Het beeld is over vrijwel de hele linie gelijk: mannen honoreren bijna alle leesmotieven lager, en hebben daarmee een negatieve invloed op de statistiek: de eindscore of ‘het nationaal gemiddelde’ van onze peiling wordt door hun inbreng stelselmatig lager dan die zou zijn geweest als er uitsluitend vrouwen waren ondervraagd. Er zijn een paar uitzonderingen. In totaal vier keer scoren ze een fractie hoger. Dat geldt voor ‘lezen om verstandelijk uitgedaagd te worden, ‘lezen om de tijd te doden’ en ‘lezen om mijn taalbeheersing te verrijken’ (utilitaire motieven dus), en voor ‘lezen om dingen te beleven die in het echt niet kunnen’ (een ontspanningsmotief) – maar die verschillen zijn miniem en niet-significant.

We hebben er natuurlijk over gefiloseerd, de studenten en ik, wat mannen tot zulke aanwijsbaar ‘slechtere’ lezers maakt dan vrouwen. ‘Ze willen zichzelf gewoon het liefst buiten schot houden,’ zei iemand. Als dat zo is, verklaart het wel een hoop: wanneer je niet bereid of in staat bent je met huid en haar in een roman onder te dompelen, zul je er waarschijnlijk ook minder aan beleven. Om die reden zou er misschien een beroepsverbod voor mannelijke recensenten overwogen moeten worden. Dat lijkt me een interessant experiment.

In elk geval heeft wetenschappelijk onderzoek onlangs aangetoond dat vrouwen over méér zogeheten sensitieve spiegelneuronen beschikken dan mannen. Dat is weefsel waarvan algemeen wordt verondersteld dat het de biologische sleutel is tot het menselijke vermogen tot empathie. Vandaar wellicht, dat vrouwen als lezers gemiddeld succesvoller zijn dan mannen.

In haar studie Why we read fiction komt de Amerikaanse critica en onderzoekster Lisa Zunshine met een soortgelijke verklaring. Fictie schenkt als literair genre plezier, schrijft zij, omdat ‘fiction lets us try on different mental states’. Het geeft ons ook de gelegenheid ‘to experience other minds in action’. Vrouwen, aldus Zunshine, slaan a) hun eigen hoofd lang niet zo hoog aan als mannen doen en zijn b) getraind in het lezen van andermans gedachten. Die combinatie zou hen bij uitstek geïnteresserd in literatuur maken. Misschien is het waar en hebben mannen, gemiddeld, inderdaad al ruimschoots genoeg aan hun eigen mental state en hun eigen mind in action – ik geef het u maar in overweging.

De overige resultaten van onze enquête schenk ik verder graag aan de wetenschap, om er haar voordeel mee te doen, maar wat mij als amateur-statistica nog wel is opgevallen, is dat het belang van vrijwel alle inhoudelijke leesmotieven voor vrouwen alleen maar toeneemt naarmate ze ouder worden. Voor mannen geldt dat opnieuw in veel mindere mate. En dat correspondeert weer met bestaand lezersonderzoek, dat al vele malen heeft aangetoond dat vrouwen boven de vijftig de ‘beste’ lezers van fictie zijn. Er wordt wel gesuggereerd dat dat ligt aan het feit dat zij veel vrije tijd zouden hebben – maar uit onze peiling blijkt dat het lezen uit verveling onder  vrouwen van vijftig en ouder juist afneemt. Weer een mythe naar de maan.

Toen een paar jaar geleden in Nederland voor het eerst expliciet was becijferd dat vrouwen boven de vijftig de bulk van het lezerspubliek uitmaken, werd daar op verbijsterende en zelfs onbeschofte wijze op gereageerd. Ik herinner me verontwaardigde krantenartikelen waarin werd gedaan alsof deze uitslag aantoonde dat het einde van de Nederlandse literatuur nabij was. Ook sommigen van mijn collega’s deden er luidkeels hun beklag over dat zij hoofdzakelijk bleken te worden gelezen door mutsen van middelbare leeftijd – in plaats van deze dames hun respect en erkentelijkheid te betonen.

Waarom moord en brand schreeuwen als aan het licht komt dat oudere vrouwen meer lezen dan mannen van alle leeftijden bij elkaar? Of waarom kreeg Jonathan Franzen het op zijn heupen toen zijn roman The Corrections door Oprah Winfrey’s boekenclub werd uitverkoren? Later verklaarde hij: ‘I had some hope of actually reaching a male audience.’ Geven mannelijke lezers een auteur soms meer status? En waarom dan wel?

Het is het eeuwige lied: bezigheden waaraan vrouwen zich massaal overgeven, hebben minder aanzien dan de hobbies van mannen. Lezende vrouwen, zo is de onbewuste redenering, devalueren dus de literaire roman. En uitgeverijen dragen hieraan onbedoeld bij, door zich steeds nadrukkelijker op vrouwelijke lezers te richten, hun beste klanten immers. En zo, schrijft Lakshmi Chaudhry, literair journaliste en redacteur van het Amerikaanse tijdschrift In These Times, ‘begint het er op te lijken dat we bezig zijn terug te keren zijn naar de negentiende eeuw, toen de roman gold als een onaanzienlijk en frivool tijdverdrijf voor ladies of leasure, totaal ongeschikt voor echte mannen.’

Toch fijn dat al die grote mannelijke schrijvers zoals Jonathan Franzen daar verder geen last van zullen ondervinden, aangezien ze voor de financiering van hun literaire carrière altijd kunnen rekenen op de steun van hun trouwe bondgenoten: hun lezeressen. Daarvoor hoeft niemand die lezeressen te belonen met een prijs van £ 1000, ze doen het helemaal uit zichzelf.