Fragment uit Een hart van steen

Studietijd Frits, najaar 1956 of 1957

We waren al met z’n vieren toen Ida werd geboren, in een ongewoon koude zomernacht. Dankzij de bijna volle maan was het om twee uur nog zo licht dat we de sproeten op elkaars neus konden tellen. We waren vastbesloten wakker te blijven totdat we de eerste kreet van de nieuwe baby hadden gehoord.
We hadden chips en cola meegenomen naar onze slaapkamer op zolder en onze warmste flanellen pyjama’s aangetrokken.
Ik had het me met een stapel kussens gemakkelijk gemaakt op Kesters bed. Om de tijd te doden lazen hij en ik samen een Batman-strip. Hij porde me zachtjes in mijn zij als ik de pagina moest omslaan. Onze zuster Billie zat op haar vaste plek voor de spiegel die naast de kleerkast hing en knipte met een nagelschaartje geconcentreerd de gespleten punten uit haar lange zwarte haren. En Carlos stond van opwinding rechtop in zijn ledikant te zingen, slaapdronken, zijn buikje bolde over zijn afgezakte slaapluier heen. We noemden hem Carlos omdat hij als baby als twee druppels water had geleken op die bonenstaak van Engeland, prins Charles.
Het liep tegen het einde van de zomervakantie; ik weet het nog precies. Elke avond zaten er dikke, taaie teken tussen je tenen die je er volgens Billie tegen de klok in uit moest draaien, anders kreeg je de ziekte van Lyme. We hadden die dag bosbessen geplukt, onze tanden waren er nog blauw van. Alleen Kester had de zijne gepoetst. Mijn broer was de laatste tijd in een verbeten gevecht verwikkeld met het vuil van de wereld. Hij waste elke dag zijn oksels en zijn gezicht, maar hij bleef stinken en hij zag er altijd uit als een beduimelde oude krant. Om hem te laten merken dat het mij niets uitmaakte, ging ik onder het lezen af en toe even tegen hem aan hangen.
Hij zat met gekruiste benen op zijn rode sprei, de voeten onder zich getrokken. Hij had sinds kort stugge zwarte haren op zijn tenen, waarvoor hij zich doodschaamde.
Hij wachtte de afloop van Batman niet af, maar pakte Billies vijl van de vloer en begon ermee onder zijn nagels te peuteren.
Onze bedden stonden tegen de vier muren geschoven:
we hadden allemaal ons eigen domein. Soms, als we ruzie hadden, trokken we met krijtstrepen op de plankenvloer om ons gebied af te bakenen, of we legden gore, weke vondsten uit de vijver bij elkaar onder de lakens.
‘Zou het nog lang duren?’ zei Billie terwijl ze naast me kwam zitten.
Kester boog de vijl met zijn duim achterover en liet hem toen met een zoevend geluid in haar richting schieten.
‘Moeten we geen water koken?’
‘We zitten hier niet op de High Chaparall,’ zei mijn zuster. Ze krabde verveeld aan haar kuit.
We zaten een tijdje zwijgend bijeen, te moe om nieuwe afleiding te verzinnen. Ten slotte zei Kes: ‘Je hoeft niet van me te houden, Scarlett, maar kus me.’
Billie riep uit: ‘Oh, Rhett! Darling! Don’t get killed!’
Ze liet zich achterovervallen, wrong haar handen en kreunde. Toen veerde ze op en zei: ‘Wacht, nou bedenk ik er een voor jou.’
‘Casablanca,’ zei ik tegen Carlos, die aan de spijlen van zijn ledikant rammelde.

Billie en Kes lachten, ik wist niet waarom. Billies lange haar zwierde als een wimpel over haar schouder en ik rook Kesters sokken. En om een of andere reden kreeg mijn hart plotseling een duwtje, als de slinger van een oude pendule die een hele tijd had stilgestaan. Wat een miserabele zomer was het geweest. Het was begonnen met het ongeluk van Carlos, of nee, daarvoor al, natuurlijk. Op eerste paasdag, toen mijn vader na het eieren zoeken ineens had aangekondigd dat we gezinsuitbreiding zouden krijgen. Hij zette zijn bril af en weer op, een van zijn tics als hij niet de juiste woorden kon vinden, en keek ons een voor een met een soort verlegen triomf aan.
Ik kreeg het gevoel dat we hem eigenlijk een hand moesten geven om hem te feliciteren.
We zaten met z’n allen in de keuken, klaar om aan het paasontbijt te beginnen. Mijn moeder zei: ‘Jullie mogen een naam bedenken.’
‘Ramona!’ riep ik meteen uit. ‘Dat zongen de Blue Diamonds: Ramona! Ramona! Oehoeh!’
‘En als het nou een jongen is?’ vroeg Kester.
Verschrikt begon ik op de punt van een haarlok te kauwen: wou hij er niet nog een zusje bij?
Billie zei verontwaardigd: ‘We hebben geen plaats meer op zolder. Als er nog eentje bij komt, wil ik een eigen kamer.’
‘Ach schat,’ zei mijn moeder vaag.
‘Ik ben vijftien!’ riep Billie uit, alsof dat iets verklaarde.
We keken haar allemaal verbaasd aan.
‘Ik heb behoefte aan een beetje privacy!’
‘Aan wat?’ vroeg Kester.
Later vroeg ik aan mijn moeder wat erachter Billies verzoek kon zitten. ‘Ik weet het niet precies, Ellen,’ zei ze. ‘Dat jullie groot worden, waarschijnlijk.’
In mijn dagboek noteerde ik gebelgd dat ik niet van ‘zulke abstracte antwoorden’ hield. Ik was dol op dergelijke termen, en daarom kon ik het ook niet uitstaan dat Billie, die maar op de mulo zat, een woord gebruikte voordat ik het in ons gezin had geïntroduceerd. Ik zou na de grote vakantie naar het gymnasium gaan. Ik zou Livius vertalen, en Homerus. ‘Was er,’ schreef ik in mijn dagboek, ‘in de antieke wereld al sprake van “privacy”, of is dat een modern idee?’
Meestal kreeg ik een tien voor mijn opstellen, naar ik vermoedde omdat mijn meester de hele tijd een woordenboek moest raadplegen om me te kunnen volgen. Eigenlijk zat mijn verstand mijzelf ook vaak behoorlijk dwars. ‘Zijn wij wat we denken?’ schreef ik in mijn dagboek, en ik hoopte eerlijk gezegd van niet.